‘Op de begrafenis pakte zoon zijn fakkel en gitaar’

Hanneke Poelmans is columniste. Ze schrijft geregeld over wat haar bezighoudt en verwondert. In aflevering 6: Katwaardig.

Toen we nog niet wisten hoe ernstig het was, moesten we er om lachen.
‘Kijk, net een kameel!’ Met twee waterzakken aan de zijkanten van zijn harige lijf hobbelde hij de kamer door.
Eerst hadden we het niet zo door, hij had altijd bijzondere trekken. Maar toen de zoon riep dat hij niet meer door het kattenklepje paste, besloten we dat het tijd was voor actie.
Mijn God, wat was dat beest dik geworden. In amper twee weken tijd.

Ritjes door de mistige Mastenbroekerpolder naar de dierenarts, die op twee locaties werkte en net op de ons passende momenten niet om de hoek praktijk hield, maar 11 kilometer verderop, leverden uiteindelijk een gemengd ziektebeeld op van hart-en schildklierproblemen. Zijn dikke buik was gevuld met lekkend vocht. We kregen drie soorten medicijnen mee om meermaal daags toe te dienen. Gelukkig was deze harige huisgenoot van de drie aanwezige katachtigen het makkelijkste als het om pilletjes ging; aanvullend lokvlees was nauwelijks nodig.

Soms werden we ’s nachts wakker van een doffe knal: was ie al slapend van de zoldertrap gedonderd.

Sowieso was het een en al goedheid in dat kattenlijf. De boeddha onder de katten. Een beetje sullig eigenlijk. Soms werden we ’s nachts wakker van een doffe knal: was ie al slapend van de zoldertrap gedonderd. Het weerhield hem er niet van de volgende dag opnieuw op diezelfde plek in slaap te vallen. Of in het keukenkastje, een harde rieten mand of op de schoenen in de gang.

Toch zocht hij op zijn manier wraak voor de keuzes die wij mensen voor hem maakten. Toen na een relatiebreuk de katten net als de rest van de boedel netjes gescheiden werden, en was besloten om dit exemplaar naar een Amsterdams flatje te verhuizen, raakte hij spoorslags drie dagen kwijt, waardoor we zo opgelucht waren toen we hem uiteindelijk weer vonden, dat we besloten hem maar mee te nemen naar ons nieuwe Zwolse thuis met tuin.
In dat nieuwe huis verdween hij later ook weer, dagenlang, tot een van de buurkinderen hem spotte, hij zich vervolgens niet liet vangen maar zijn terugkeer de volgende ochtend bij de voordeur doodleuk luid miauwend bevestigde.
Bij een derde verhuizing, naar de Vinex, werd hij tijdelijk ondergebracht bij een collega, die na een paar doorwaakte nachten beschroomd aangaf dat het toch niet echt ging met al die ontlasting en onophoudelijk gekrabbel en gemiauw.

Een levensverwachting werd niet gegeven. Wel moesten we ons afvragen hoe lang het nog ‘katwaardig’ was om hem in leven te houden.

Zoals hij altijd op zijn pootjes terecht was gekomen, zo hoopten we ook nu dat het gewoon goed kwam. Dat hij nog heel lang bij ons zou blijven, al kraakte zijn adem, bleef hij ondanks de medicatie uitdijen en sleepte hij zich langzaam van en op de trap. Wat zou het mooi zijn geweest als de dierenarts ons na dat eerste consult lachend had aangekeken en had geconcludeerd: ‘Uw kat mankeert niks, maar is gewoon een ordinaire vreetzak, mevrouw.’

Een levensverwachting werd niet gegeven. Wel moesten we ons afvragen hoe lang het nog ‘katwaardig’ was om hem in leven te houden. In onze ogen leed hij niet, hij spinde nog, zocht ons nog op. Maar het zou zomaar elk moment afgelopen kunnen zijn, daar moesten we rekening mee houden. Wat de zoon ertoe bracht om tegen elk bezoek met de deur in huis te vallen: ‘Dit is Teiger, hij kán dood gaan.’

Op een ochtend, toch nog onverwacht, lag hij opeens in een vreemde houding in de tuin. Bewegingloos. ‘Ik weet niet hoe ik het moet zeggen’, bracht de huisgenoot die wegens nicotineneigingen dagelijks als eerste buiten komt, voorzichtig uit.

Toen wisten we meteen hoe laat het was.

Twee dagen heeft hij in een doos in de kamer gelegen, voor we eraan toe kwamen hem zijn laatste rustplaats in de koude grond te geven. Zijn dood was bijna net zo normaal als zijn leven. Hij hoorde er gewoon nog bij. De andere katten keurden hem geen blik waardig en gingen door met slapen, schooien en spinnen zoals altijd. In zijn doos had de zoon een plakje kaas en een zacht kussentje gelegd. Zijn favoriete dingen. Met op de doos een tekening geplakt met ‘slaap lekker’ erop.

Op de dag van de begrafenis pakte de zoon zijn op school gemaakte fakkel en zijn gitaar en betoonde hem zijn laatste eerbetoon in zachte, droeve klanken. ‘Zonder woorden’, zei hij, die normaal elke gelegenheid te baat neemt om een zelfbedacht lied te zingen, erbij.

Dat had hij goed aangevoeld, onze jongen. Bij het heengaan van onze Teiger. Want woorden zijn bijna altijd overbodig als het er écht op aankomt.

Back to top button