Welbehagen
Hanneke Poelmans is columniste. Ze schrijft geregeld over wat haar bezighoudt en verwondert. In aflevering 4: Welbehagen.
Ik heb een daad gesteld. Ik heb mijn jas aangedaan en heb de deur achter me dicht getrokken. Ik ben naar buiten gegaan en ben gaan lopen. Maakt niet uit waarheen. Eindeloze passen, tot waar de stemmen zachter worden, de luchtstroom warmer. Den Bosch. Antwerpen. Zwolle. Het maakt niet uit waar je bent, want je neemt altijd jezelf mee. Ik heb een daad gesteld, want ik ben opgestaan. De eerste stap zetten, daar begint alles altijd mee.
Nu loop ik hier. Het park. De takken kraken onder mijn voeten. De stad kraakt onder mijn voeten. De wereld kraakt onder mijn voeten. Ik wil dat de wereld leeft. Misschien dat ik dan vanzelf mee ga doen.
Alles laat zijn sporen na. De hondenpootjes op het zandpad. Zijn woorden. Of juist zijn zwijgen. De kale struik waar in de nazomer de late bramen hingen, die ik met mijn jongen heb geplukt.
In mijn jaszak voel ik met mijn vingers aan een snoephartje. Het is het laatste dat is blijven zitten. Expres bewaard, voor noodgevallen. Iemand met suikerziekte (jeweetmaarnooit) of mijn zoon die gesust of omgekocht moet worden. Ik klamp me aan het kleine zoete hartje vast alsof het het laatste is wat ik ooit nog vast zal houden. Hoe langer ik het vasthoud, hoe verder het af zal brokkelen, tot er niets meer van over is. Verpulverde suikerkruimels, een gebroken hart.
Ik loop, ik loop, ik loop. Om te vergeten, na te denken, niet te horen, niet te voelen, maar alles komt toch. Vanzelf. Hoe hard of ver je ook loopt, je neemt altijd jezelf mee.
Ik wilde altijd een vrouw zijn met een grote sjaal. En de vanzelfsprekendheid die daarbij hoort. Een hoogopgestoken knot, een lange jas en dan die sjaal, waar alle warmte die je jezelf kunt geven in past. Een oprechte glimlach bij het passeren van een vreemde. Vanzelfsprekend welbehagen.
Alles komt zo ongefilterd binnen, dat het niet eens meer binnen komt. Wuivend riet, knisperend afzetlit, kindergegil, het licht, het zwarte water.
Niemand heeft me ooit geleerd dat je niet moet drinken tot je geen dorst meer hebt.
Ik heb een daad gesteld, vandaag. En gisteren ook, en morgen. Ik ben gaan lopen, lopen, lopen.
Ik heb extra warme sokken aangedaan.